Omdat het van te voren reeds is besproken en omdat Heine begeleiding nodig heeft, reizen we maandag af naar Hoog Soeren nabij Apeldoorn met de bedoeling om een paar dagen uit de dagelijkse beslommeringen weg te zijn en het loopwerk aan Heine over te laten. We krijgen dezelfde kamers als voorgaande jaren en voelen ons in deze vertrouwde omgeving direct weer thuis.
Na de lange autorit, voel ik mijn rug en ik doe een tukje om op verhaal te komen, terwijl Ma, ook met rugklachten, zich over de koffers ontfermd. Bij het diner ontmoeten we de andere gasten, wandelvrienden uit allerlei windstreken, die hier ook steeds terugkomen. Het is gezelligheid troef. Voldaan zoeken we 's avonds het bed op, want de reis heeft zijn indrukken nagelaten.
In de ochtend, aan de ontbijttafel, ontvouw ik mijn plannen voor vandaag. Nu ik hier toch ben, ga ik toch een stukje lopen. Op een rustige manier probeer ik tot de eerste controlepost, op ongeveer 6 km, te komen en laat me dan terugbrengen naar de startplaats. Heine heeft ingeschreven voor de 20 km en is niet van plan daarvan af te wijken. Telefonisch houdt hij ons op de hoogte van zijn vorderingen, zodat ik hem bij aankomst kan ophalen.
Hoe vaak ben ik hier al geweest? Bekende beelden en ook de vrijwilligers zijn mij bekend. In het startbureau wacht ons een teleurstelling, onze startkaarten zijn er niet bij. De mevrouw weet er geen raad mee, dus een collega erbij. Ook zij weet het niet. Wachten dus tot de meneer die het weet verschijnt. Heine wordt zenuwachtig, mag hij wel starten? Ik stel hem gerust.Eindelijk is het zo ver en komt de betreffende heer binnen, doet een greep in een andere doos en onze kaarten haalt hij tevoorschijn. Heine vertrekt en ik wacht op de volgende handeling, overschrijven naar de 12 km. Want al loop ik krom van de pijn, je kunt nooit weten.
Een half uurtje later dan de bedoeling krijg ik mijn knipje en doe ik de eerste stapjes. Voorzichtig omzeil ik de boomwortels en andere obstructies en voor ik het weet, zijn de eerste 1500 meters afgelegd. En ik voel mij goed. Als ik dit tempo kan volhouden, haal ik het ruimschoots binnen de tijd. Heine moet dan maar op mij wachten in plaats van ik op hem. Maar bij elke stap die ik zet, voel ik een pijnscheut door mijn lijf schieten. Na drie kilometer ben ik het eigenlijk zat. Teruggaan heeft geen zin, dus toch maar doorgaan tot de rust. Met veel pijn, maar verder geen moeite kom ik bij de rustplaats en zoek mij een stoel in de zon. Enkele dames ter plekke houden mij voor dat het nog maar drie en een halve kilometer is vanaf hier. Een klein uurtje dus.
Na een half uurtje houd ik het rusten voor gezien en strompel verder. Het parkoers is niet moeilijk, meest geplaveide straten. Zowel links als rechts word ik voorbij gelopen en krijg ik bemoedigende woorden toegeworpen. Op het laatst komen de koplopers van de langere afstanden, mijn vroegere maatjes, ook voorbij en telkens is er de vraag : “Hoe gaat het?” Steevast is mijn antwoord : “Niet best.” Meestal krijg ik een troostend woord, maar van één is de respons: “Het zal eens tijd worden.” Niet echt complimenteus, maar het doet mij beseffen dat ik heel lang aan de top heb meegelopen. Met mijn 'oranje petje' ben ik overal geweest en de langste afstanden waren voor mij heel gewoon. Met de gedachten aan die gloriejaren sukkel ik verder en om tien over half een stap ik over de eindstreep. In een dikke drie uur heb ik de 11 km overbrugd. Niet om over naar huis te schrijven, maar toch geeft het mij voldoening, want in plaats van een halve tocht heb ik hem helemaal volbracht.
Het wachten is nu op Heine, die, een uur later en strontnat van een stortbui, binnenkomt. In de tussentijd vermaak ik mij met hernieuwde kennismakingen en met elkaar opgepropt onder een parasol te wachten tot de bui overgaat. En als Heine zijn kaartje omgeruild heeft, gaan we meteen naar ons hotel in Hoog Soeren.
Na een prima diner en goede nachtrust begint het tweede avontuur. Heine is vol vertrouwen, maar ik heb er niet veel hoop op. Het begint al met regen als we naar Apeldoorn gaan en dat wordt er volgens de weerman gedurende de dag niet beter op. Als de auto geparkeerd staat, begint het geworstel met de poncho. Als ik hem eindelijk aan heb, kom ik tot de conclusie dat ik mijn rugtas vergeten ben, dus uit dat ding en weer hetzelfde geklooi. Intussen is Heine al een half uur weg als ik nog moet beginnen. Want ik begin er echt aan. Tegen beter weten in en de raad die ik van 'thuis' heb meegekregen negerend, haal ik mijn knipje en begin aan de route van de tweede dag. Een extra lange. De vermoeidheid van gisteren komt onverminderd terug. Snelheid zit er niet in. Van de omgeving zie ik geen mallemoer en na ruim twee uren lopen, ben ik bij Paleis Het Loo. Ik plof op de stoel van de controleur neer en laat zuchtend weten dat ik niet verder wil. De goede man zegt:”Kom eerst wat op verhaal en bekijk het dan nog maar eens.” Het thuisfront belt en ik voel dat ik nog even door moet zetten. Ik doe er een half uur over om dit besluit te nemen met de gedachte dat als ik een uur verder ben, ik nog maar een uur moet gaan. Zo gezegd, zo gedaan. Sjokkend en met de neus naar de grond wijzend kom ik langzaam vooruit. En het blijft maar regenen, constant en recht van boven. Elke gelegenheid om een moment te rusten neem ik aan. Soms leun ik even tegen een boom en dan is het weer een tuinmuurtje waar ik op neerval. Clen en Hans komen me achterop, blijven even bij mij in de buurt, maar als ik voor de zoveelste keer ga zitten, vervolgen zij hun route.
Blijmoedig neem ik een flesje water in ontvangst, want ook al regent het pijpenstelen, de inwendige mens blijft van vocht verstoken. Als ik even later, te laat om terug te gaan, de dop eraf wil draaien, glijdt hij steeds onder mijn natte handen weg. Ik krijg hem niet open. In Berg en Bos probeer ik het nogmaals, maar weer lukt het niet. Volgens mijn medewandelaars zijn er nog vier kilometers te gaan. Het middaguur heeft nog maar net geslagen, dus ik heb nog een zee van tijd. Maar wat ben ik moe. Ik krijg mijn voeten nog nauwelijks van de grond en sleep ze voort. Vooral het gedeelte tegen de berg op, waar het water ons tegemoet stroomt, is een kwelling. Elke honderd meter, soms nog eerder, leun ik ergens tegen. Menigmaal wordt mij gevraagd of ik hulp nodig heb. Ik zeg: 'Nee' en wil het op mijn manier oplossen.
Nog een kilometer te gaan, staat er te lezen. Menigeen haalt opgelucht adem, maar ik denk, haal ik dat nog en zoek een paaltje uit om op te zitten. En dit herhaalt zich nog drie tot vier maal op deze laatste 1000 meter. Uitgeput val ik neer op de stoel, die is neergezet voor de toezichthouder. Clen staat mij op te wachten en wisselt het startkaartje voor mij om. Ik ben te moe en heb het gevoel dat het nooit meer goed komt met mij. Maar als Heine een kwartier later door het hekje komt, heb ik puf genoeg om de auto, een kilometer verderop, op te zoeken. Trek de natte poncho over mijn hoofd en vlij mij neer op de kussens van de auto in afwachting van Heine. Ik schrik op als mijn telefoon gaat. Heine belt en vraagt waar de auto staat. Nadat ik hem heb opgehaald, gaan we zo vlug mogelijk terug naar Ma, die ons staat op te wachten om ons te helpen. Maar alle hulp mag niet baten, want van vermoeidheid kots ik het avondeten er weer uit.
De derde dag toon ik mijn meest opgewekte gezicht en ga op de gewone tijd met Heine naar Apeldoorn om aan de nieuwe klus te beginnen. Niets wijst erop dat ik lood in mijn benen heb en ik ben dan ook maar net op weg, nog geen twee kilometer, of met het lood zakt ook de moed mij in de schoenen. Resoluut, alle opmerkingen ten spijt, keer ik om en ga tegen de stroom in terug naar het punt waar ik gestart ben. Om tien uur sta ik met lege handen, zoek de auto op en ga naar huis terug. Het feest is hiermee voor mij afgelopen. Heine loopt ook deze laatste twee dagen tot een goed einde. Misschien dat ik volgend jaar nog eens terugkom.
er om te bewerken.
Na de lange autorit, voel ik mijn rug en ik doe een tukje om op verhaal te komen, terwijl Ma, ook met rugklachten, zich over de koffers ontfermd. Bij het diner ontmoeten we de andere gasten, wandelvrienden uit allerlei windstreken, die hier ook steeds terugkomen. Het is gezelligheid troef. Voldaan zoeken we 's avonds het bed op, want de reis heeft zijn indrukken nagelaten.
In de ochtend, aan de ontbijttafel, ontvouw ik mijn plannen voor vandaag. Nu ik hier toch ben, ga ik toch een stukje lopen. Op een rustige manier probeer ik tot de eerste controlepost, op ongeveer 6 km, te komen en laat me dan terugbrengen naar de startplaats. Heine heeft ingeschreven voor de 20 km en is niet van plan daarvan af te wijken. Telefonisch houdt hij ons op de hoogte van zijn vorderingen, zodat ik hem bij aankomst kan ophalen.
Hoe vaak ben ik hier al geweest? Bekende beelden en ook de vrijwilligers zijn mij bekend. In het startbureau wacht ons een teleurstelling, onze startkaarten zijn er niet bij. De mevrouw weet er geen raad mee, dus een collega erbij. Ook zij weet het niet. Wachten dus tot de meneer die het weet verschijnt. Heine wordt zenuwachtig, mag hij wel starten? Ik stel hem gerust.Eindelijk is het zo ver en komt de betreffende heer binnen, doet een greep in een andere doos en onze kaarten haalt hij tevoorschijn. Heine vertrekt en ik wacht op de volgende handeling, overschrijven naar de 12 km. Want al loop ik krom van de pijn, je kunt nooit weten.
Een half uurtje later dan de bedoeling krijg ik mijn knipje en doe ik de eerste stapjes. Voorzichtig omzeil ik de boomwortels en andere obstructies en voor ik het weet, zijn de eerste 1500 meters afgelegd. En ik voel mij goed. Als ik dit tempo kan volhouden, haal ik het ruimschoots binnen de tijd. Heine moet dan maar op mij wachten in plaats van ik op hem. Maar bij elke stap die ik zet, voel ik een pijnscheut door mijn lijf schieten. Na drie kilometer ben ik het eigenlijk zat. Teruggaan heeft geen zin, dus toch maar doorgaan tot de rust. Met veel pijn, maar verder geen moeite kom ik bij de rustplaats en zoek mij een stoel in de zon. Enkele dames ter plekke houden mij voor dat het nog maar drie en een halve kilometer is vanaf hier. Een klein uurtje dus.
Na een half uurtje houd ik het rusten voor gezien en strompel verder. Het parkoers is niet moeilijk, meest geplaveide straten. Zowel links als rechts word ik voorbij gelopen en krijg ik bemoedigende woorden toegeworpen. Op het laatst komen de koplopers van de langere afstanden, mijn vroegere maatjes, ook voorbij en telkens is er de vraag : “Hoe gaat het?” Steevast is mijn antwoord : “Niet best.” Meestal krijg ik een troostend woord, maar van één is de respons: “Het zal eens tijd worden.” Niet echt complimenteus, maar het doet mij beseffen dat ik heel lang aan de top heb meegelopen. Met mijn 'oranje petje' ben ik overal geweest en de langste afstanden waren voor mij heel gewoon. Met de gedachten aan die gloriejaren sukkel ik verder en om tien over half een stap ik over de eindstreep. In een dikke drie uur heb ik de 11 km overbrugd. Niet om over naar huis te schrijven, maar toch geeft het mij voldoening, want in plaats van een halve tocht heb ik hem helemaal volbracht.
Het wachten is nu op Heine, die, een uur later en strontnat van een stortbui, binnenkomt. In de tussentijd vermaak ik mij met hernieuwde kennismakingen en met elkaar opgepropt onder een parasol te wachten tot de bui overgaat. En als Heine zijn kaartje omgeruild heeft, gaan we meteen naar ons hotel in Hoog Soeren.
Na een prima diner en goede nachtrust begint het tweede avontuur. Heine is vol vertrouwen, maar ik heb er niet veel hoop op. Het begint al met regen als we naar Apeldoorn gaan en dat wordt er volgens de weerman gedurende de dag niet beter op. Als de auto geparkeerd staat, begint het geworstel met de poncho. Als ik hem eindelijk aan heb, kom ik tot de conclusie dat ik mijn rugtas vergeten ben, dus uit dat ding en weer hetzelfde geklooi. Intussen is Heine al een half uur weg als ik nog moet beginnen. Want ik begin er echt aan. Tegen beter weten in en de raad die ik van 'thuis' heb meegekregen negerend, haal ik mijn knipje en begin aan de route van de tweede dag. Een extra lange. De vermoeidheid van gisteren komt onverminderd terug. Snelheid zit er niet in. Van de omgeving zie ik geen mallemoer en na ruim twee uren lopen, ben ik bij Paleis Het Loo. Ik plof op de stoel van de controleur neer en laat zuchtend weten dat ik niet verder wil. De goede man zegt:”Kom eerst wat op verhaal en bekijk het dan nog maar eens.” Het thuisfront belt en ik voel dat ik nog even door moet zetten. Ik doe er een half uur over om dit besluit te nemen met de gedachte dat als ik een uur verder ben, ik nog maar een uur moet gaan. Zo gezegd, zo gedaan. Sjokkend en met de neus naar de grond wijzend kom ik langzaam vooruit. En het blijft maar regenen, constant en recht van boven. Elke gelegenheid om een moment te rusten neem ik aan. Soms leun ik even tegen een boom en dan is het weer een tuinmuurtje waar ik op neerval. Clen en Hans komen me achterop, blijven even bij mij in de buurt, maar als ik voor de zoveelste keer ga zitten, vervolgen zij hun route.
Blijmoedig neem ik een flesje water in ontvangst, want ook al regent het pijpenstelen, de inwendige mens blijft van vocht verstoken. Als ik even later, te laat om terug te gaan, de dop eraf wil draaien, glijdt hij steeds onder mijn natte handen weg. Ik krijg hem niet open. In Berg en Bos probeer ik het nogmaals, maar weer lukt het niet. Volgens mijn medewandelaars zijn er nog vier kilometers te gaan. Het middaguur heeft nog maar net geslagen, dus ik heb nog een zee van tijd. Maar wat ben ik moe. Ik krijg mijn voeten nog nauwelijks van de grond en sleep ze voort. Vooral het gedeelte tegen de berg op, waar het water ons tegemoet stroomt, is een kwelling. Elke honderd meter, soms nog eerder, leun ik ergens tegen. Menigmaal wordt mij gevraagd of ik hulp nodig heb. Ik zeg: 'Nee' en wil het op mijn manier oplossen.
Nog een kilometer te gaan, staat er te lezen. Menigeen haalt opgelucht adem, maar ik denk, haal ik dat nog en zoek een paaltje uit om op te zitten. En dit herhaalt zich nog drie tot vier maal op deze laatste 1000 meter. Uitgeput val ik neer op de stoel, die is neergezet voor de toezichthouder. Clen staat mij op te wachten en wisselt het startkaartje voor mij om. Ik ben te moe en heb het gevoel dat het nooit meer goed komt met mij. Maar als Heine een kwartier later door het hekje komt, heb ik puf genoeg om de auto, een kilometer verderop, op te zoeken. Trek de natte poncho over mijn hoofd en vlij mij neer op de kussens van de auto in afwachting van Heine. Ik schrik op als mijn telefoon gaat. Heine belt en vraagt waar de auto staat. Nadat ik hem heb opgehaald, gaan we zo vlug mogelijk terug naar Ma, die ons staat op te wachten om ons te helpen. Maar alle hulp mag niet baten, want van vermoeidheid kots ik het avondeten er weer uit.
De derde dag toon ik mijn meest opgewekte gezicht en ga op de gewone tijd met Heine naar Apeldoorn om aan de nieuwe klus te beginnen. Niets wijst erop dat ik lood in mijn benen heb en ik ben dan ook maar net op weg, nog geen twee kilometer, of met het lood zakt ook de moed mij in de schoenen. Resoluut, alle opmerkingen ten spijt, keer ik om en ga tegen de stroom in terug naar het punt waar ik gestart ben. Om tien uur sta ik met lege handen, zoek de auto op en ga naar huis terug. Het feest is hiermee voor mij afgelopen. Heine loopt ook deze laatste twee dagen tot een goed einde. Misschien dat ik volgend jaar nog eens terugkom.
er om te bewerken.