Het belooft een mooi dagje te worden en ik ben er voor te porren om een stukje te gaan wandelen om aan de route te gaan breien. Een vorige keer heb ik gezien dat er nog een andere mogelijkheid is om bij de Devel te komen en dat wil ik vandaag onderzoeken. Het lukt mij om met de slag van acht uur de deur uit te gaan en twintig minuten later kan ik bij Xiejezo beginnen. De kinderen die staan te wachten tot het buurthuis open gaat staren mij verbaasd na. Net als enkele keren terug zijn de mannen van Drechtwerkgroen druk bezig om de perkjes te ontdoen van het overbodig groen, het heermoes, ook akkerpaardenstaart genoemd, te verwijderen. Ze hebben er hun handen vol aan, want dit plantje is hardnekkig. Ik probeer hen nog moed in te spreken, maar erg spraakzaam zijn zij niet en luisteren doen ze al helemaal niet. Onverstoorbaar schoffelen ze door. Spraakzamer zijn de kinderen op de fiets op de Jeroen Boschlaan. In een lange stoet komen ze mij achterop met fietsen in allerlei merken en kleuren. Waar ze het over hebben, weet ik niet, want in de kakafonie van geluid is er geen touw aan vast te knopen. Ik zie ze onder de Bakesteinpoort richting Bakestein verdwijnen. Vermoedelijk nemen ze deel aan een sportdag of iets dergelijks. Het wandelpad, voorbij het Pietermankerkje, is bezaaid met naaktslakken en ik moet oppassen dat ik er niet optrap. Ik laat mij vertellen dat het paringstijd voor de slakken is en dat zij met een slakkengangetje op zoek zijn naar een partner om te paren. In gedachten wens ik de beestjes veel succes, hoewel ik er eigenlijk van overtuigd ben dat er al slakken genoeg zijn. Op het eind van het Molenvlietpark word ik aangesproken door enkele oudere dames die ik bij nader inzien nog ken van één der vorige keren. Zij vroegen naar Heine, want dat vonden zij zo'n aardige jongen die zo lief omging met hun hondje. Ik vertel hen in een kort gesprek dat Heine momenteel met vakantie is en er een volgende keer misschien weer bij zal zijn. En om toch wat te zeggen te hebben, vraag ik hen of zij weten waarom de slakken zoveel moeite doen om te paren. Er is toch aanbod genoeg op korter afstand. Met een ondeugende flikkering in haar ogen zegt de oudste van de twee : “Wat je van ver haalt, is lekker.” En daar mag ik het mee doen. Ik ga op zoek naar het wandelpad dat mij de vorige keer was opgevallen en moet daarvoor over het fietspad langs het Kijfhoek spoorcomplex. Vervelen hoef ik mij hier niet, want in korte tijd gaan er verschillende treinen langs mij heen. En een fazantenhaan vliegt op uit het hoge gras en scheert op korte afstand over mijn hoofd. Na een honderdtal meters doemt het pad voor mij op en ik stel mij voor dat we hier straks in september met een grote groep wandelaars overheen zullen gaan. Ook realiseer ik mij dat dit pad beter in een groepswandeling past dan de Munnikensteeg, waar ook auto's gebruik van maken. In afstand zal het niets uitmaken, want linksom of rechtsom, we komen toch bij de Devel uit. Eenmaal voorbij het Kijfhoekkerkje, in de rust van de landelijkheid en omringd met ruisend riet, mijmer ik verder over de tocht die gaat komen. Af en toe twijfel ik nog wel over de route, maar daar kom ik wel overheen. Naast mij ploeteren de jonge waterhoentjes en kleine eendjes in het licht stromende water van de Devel. Ik kijk dat gespartel in het water eens aan en bedenk dat ik blij ben als mens geboren te zijn en niet als eend of waterkip. Ik moet er niet aan denken om elk moment met mijn kont in het koude water te moeten om de kost bij elkaar te scharrelen. Het mag dan met de minuut warmer zijn geworden, het buitenwater trekt mij niet aan. Verderop proberen twee dames om hun honden het water in te krijgen, maar de honden hebben er geen trek in en komen mij kwispelstaartend tegemoet alsof ze van mij hulp hopen te verwachten. Verderop zijn het de kikkers met hun oorverdovend gekwaak die mij bezig houden. Ik waag mij tot dicht bij de waterkant om één of meerdere van die blaaskaken in het vizier te krijgen, maar bedenk nog net op tijd dat het water koud en erg nat is. De kikkers lijken het als een overwinning te zien, want het kwaken gaat zo mogelijk nog harder. Ik spreek een wandelende dame, die een klein kind in de wandelwagen voortduwt, aan. Niet dat ik iets specifieks op het oog heb,maar meer om een babbel te hebben. Met handgebaren onderbreekt zij mijn betoog en uit de woorden die zij uitspreekt, maak ik op, dat zij geen Nederlands verstaat. Het blijkt een Russin te zijn en zij wil het gesprek voortzetten in het Russisch of Engels. Ik kies voor Engels, want de paar woorden Russisch die ik uit mijn zeemansleven onthouden heb, zijn niet voldoende voor een gesprek. Hoewel zij nog wel even door wil praten, houd ik de klok in de gaten en zie dat de tijd dringt om de bus van half twaalf nog te halen. Ik knik haar vriendelijk toe en in het meest formele Engels dat ik mij van school herinner wens ik haar een mooie dag. Vanaf hier is het eigenlijk nog maar een hortje, maar bedenk daarbij wel dat de Waalweg mij onbeschut nog wacht. Bij de tennisclub, Heer Jan, probeer ik nog een kopje thee te krijgen, maar de dames zijn niet te vermurwen. Het toilet mag ik gebruiken en als ik rusten wil, mag ik gaan zitten, maar voor thee verwijzen zij mij naar het restaurant aan de overkant. Ik kijk nog even naar het heen en weer vliegen van de ballen, maar dat verveelt gauw, dus groet ik de dames en vervolg mijn tocht.Op de Waalweg valt de temperatuur best mee. Een frisse koelte waait mij tegemoet. Slechts enkele fietsers maken gebruik van deze aantrekkelijke route. Af en toe kijk ik op mijn horloge en ik bereken dat ik de bus van half twaalf kan halen, maar dat een bezoek aan de voetbalkantine er dan niet inzit. En inderdaad, het bord geeft aan dat ik nog acht minuten heb, dus ik zijg neer op het stoeltje en wacht geduldig op de bus om mij naar Zwijndrecht te brengen. Quirinus. |