In de hoop dat er meerdere van mijn wandelmaatjes die kant op zouden gaan, wordt ik teleurgesteld, dus zal ik zelf de 100 km moeten overbruggen. Om kwart over acht stap ik in de auto en wonder boven wonder, krap een uur later sta ik bij de Berenkuil in Nijkerk, van waaruit Hans zijn wandeling wil laten beginnen. Binnen blijk ik niet de eerste te zijn, want als no. 38 schrijf ik in. Gerrit zorgt voor de thee en tezamen voegen we ons bij Sonja om met haar een geanimeerd gesprek over allerlei zaken te bespreken tot de tijd van opstappen is aangebroken. Tegen de klok van tien uur volgen we de andere Soppers naar buiten om daar van Co te vernemen dat onze vriend, Hans van de Mast, er slecht aan toe is en op korte termijn het tijdige voor het eeuwige zal verruilen. Diep onder de indruk van dit trieste bericht verlaten we het terrein van de startlocatie en gaan met de 81 deelnemers op pad voor het 'Rondje Nijkerk'. Ik ben zomers gekleed en voel dat het toch nog fris is in de oostelijke wind en zoek dan ook beschutting in de groep. Ook voel ik dat de benen nog wat zwaar aanvoelen na het 'voorlopen' van mijn tocht die gisteren heeft plaatsgevonden. Gelukkig hebben we aanvankelijk de wind nog meest in de rug en die helpt mij over mijn vermoeidheid enigszins heen. Ook de gesprekken met de medewandelaars dragen daar een steentje aan bij. Het lijkt er zelfs op dat ik erin zal slagen deze tocht zonder problemen te volbrengen. Bij de wagenrust laat ik mij de gevulde koek en het pakje sap goed smaken. Tot hier toe heb ik weinig aandacht aan de omgeving kunnen schenken. Mijn gedachten waren meest bij Hans in doodstrijd hier niet ver vandaan. En ook mijn gesprekken gingen hier vaak over. Trouwens, het is niet de eerste keer dat ik hier kom en de omgeving is mij genoegzaam bekend. Daarbij komt dat ik nog steeds de angst in mij heb om te vallen. De gevolgen van de val in Mijdrecht zijn nog merkbaar en daarom is mijn blik meest op de grond gericht. Nadat we van de dijk zijn afgedaald en tussen de landerijen lopen, wordt het in mijn luchtige kleding aangenamer, hoewel de zon vaak schuil gaat achter grote wolkenpartijen. Hans leidt ons even verderop over een 'boerenplank' die twee oevers met elkaar verbindt. Ik waag mij niet aan dit avontuur, dat bij mij herinneringen uit mijn jeugd naar boven haalt en ik 'kopje onder' ging. Ternauwernood ben ik toen door mijn zus aan mijn haren boven water gehaald. Enkele meters verderop staat een hek uitnodigend open en daar maak ik dankbaar gebruik van. Wat hierna volgt, herinner ik mij van vorige tochten niet. Enkele honderden meters banjeren door hoog nat gras dat aan je voeten zuigt. Het tempo ligt nog steeds vrij hoog en ik doe mijn uiterste best om in de groep te blijven, hoewel het mij de grootste moeite kost. En even verderop nogmaals zo'n 'groen stuk' in de wandeling. Met de tong op de schoenen bereiken we de bebouwde kom van Bunschoten/Spakenburg, uitgegroeid tot een echte toeristenplaats. In mijn kinderjaren waren dit twee aparte gemeenten die soms op leven en dood met elkaar in gevecht waren om kleinigheden. De tocht, aangevoerd door ons aller Henk, voert ons via allerlei straatjes naar de 'binnenstad' waar we uitgenodigd worden om op één der vele terrasjes neer te strijken en er de 'grote rust' te houden. Aanvankelijk komen Gerrit en ik op een 'verkeerde' stoel terecht en mogen we niet bediend worden. We verplaatsen ons naar een tafeltje verder en daar wordt de bestelling wel opgenomen. Het duurt nog tot onze tijd bijna om is, alvorens het bestelde wordt gebracht. Als het fluitje klinkt, ben ik nog bezig de hete thee naar binnen te werken, maar kom toch gehoorzaam overeind om de terugweg aan te vangen. We lopen langs de havens en ik zie dat ook hier het toerisme hoogtij viert. Van de oorspronkelijke vissershaven is niet veel meer over, want jachten en pleziervaart hebben het havencomplex uitgebreid tot ongekende grootte. Toch ontdek ik nog een klein vissersscheepje uit Volendam, dat hier mogelijk voor beschutting is binnengelopen. Net als mijn Opa destijds met zijn botter deed toen hier de volle Noordzee achter de golven aanjoeg. Bemanning was aan boord niet te ontdekken, dus kon ik mijn kennis van het Volendamse jargon niet spuien. Na dit rondje trekken we weer de dijk op en lopen tegenwinds terug naar Nijkerk. Op de lange haast rechte dijk luister ik ernaar hoe enkele wandelaars voor mij uit de doeken doen wat er aan de spelers en speelwijze van het Nederlandse voetbalelftal mankeert, terwijl ik steeds verder met mijn neus naar het wegdijk wijs. Ik steek toch niet zo goed in mijn vel als ik aanvankelijk dacht te steken. En bij het punt gekomen waar we vanmorgen de polder introkken en de dijk op de kruin inkrimpt tot de halve breedte, krijg ik het nog moeilijker. Elke keer als er fietsers willen passeren, wijken wij als wandelaars uit naar het grasgedeelte. Dit switchen valt mij zwaar. Dus bij het stoomgemaal waar Hans een rust heeft ingelast, geef ik de pijp aan Maarten en vraag aan Gerda of ik met haar mee terug mag rijden naar Nijkerk. Verder lopen zou een kwelling zijn geworden en is niemand mee geholpen. Volgende keer beter, zal ik maar zeggen. Quirinus. |