In een overmoedige bui heb ik met Alida afgesproken om op zaterdag een rondje te gaan lopen. Want ik houd mij groter dan ik ben. Veel drukte om het Sinterklaasgebeuren en enkele corona-gevallen in de familie houden mij 's nachts uit de slaap. Maar een man, een man, een woord, een woord, dus om negen uur sta ik bij Alida op de stoep. Diep in haar kraag gedoken met alleen het puntje van haar neus zichtbaar, komt zij naar buiten. Als vanzelfsprekend lopen we in de richting van het riviertje, de Devel, waar Zwijndrecht in het verleden veel roem mee heeft vergaard. Het gaat mij te ver om daar nu dieper op in te gaan. Ik houd het bij de wandeltocht van vandaag. Als we klaar zijn met het overbrengen van de groeten en onze gezondheidsklachten hebben geuit, wijden we ons aan de schitterende omgeving in de Zwijndrechtse contreien. De juist opkomende zon zendt zijn stralen door de kale takken van de bomen en geven het gevoel van iets warms, hoewel het steenkoud aanvoelt. De waterhoentjes en andere zwemvogels zitten in groepjes bij elkaar te kleumen in afwachting van het ontbijt. Enkele zwanen steken onverstoord hun koppen diep in het water op zoek naar iets eetbaars. Slechts een enkeling waagt zich onder deze omstandigheden op straat, dus wij hebben het hele pad voor onszelf alleen. Omdat ik naar mijn gevoel te hoog gegrepen heb met mijn rondje over Heerjansdam, laten we het Arboretum links, in dit geval rechts, liggen. Het scheelt een honderdtal meters. En bij de Munnikensteeg steken we recht over en vervolgen onze route via de Lindenweg. De zon is inmiddels al wat hoger geklommen en heeft de omgeving in een gouden gloed gezet. In dit helle licht vallen de details van de enkele alleenstaande huizen scherp op. Honderden keren ben ik hier al langs gekomen en nu voor het eerst valt het mij op dat er bij het huis van de wapenhandelaar een brok muur de voortuin siert. Mogelijk een restant van een afgebroken voorgaande woning. Even overweeg ik om de landweg, die over het erf van Groeneveld voert, in te gaan en zo de route flink te bekorten, maar mijn trots weerhoudt mij ervan. Onverschrokken gaan we door, ook bij de Develsluis, waar we rechtsaf via de Develweg terug hadden kunnen gaan. Ik kies ervoor om door de Dorpsstraat en later de Molenweg een omweg te maken. Alida zegt niks en volgt mij trouw. Onderwijl zal zij zich afgevraagd hebben waarom ik bij elke zijweg twijfel. Onze woorden zijn schaars en komen wat stroperig over onze lippen. Af en toe wijzen we elkaar op een markant punt en waar kan geef ik uitleg, want in de loop der jaren ben ik veel te weten gekomen over onze omgeving. In de Dorpsstraat is de bouwput van destijds veranderd in een kolossale woning met diepliggende garage. Verder is er geen mens op straat. Alleen op de Molenweg zijn enkele honden-uitlaters actief. In de Molenwei nemen we op een bankje gezeten een moment van rust. Niet echt rust, want de bank is wit uitgeslagen met ruige vorst en voelt koud aan de billen. Een beschilderde steen, een zogenaamde kei-tof geeft ons wat stof tot discussie over het hoe en waarom, zodat we met een nat achterwerk verder moeten. Niet geheel volgens planning, want Alida houdt niet zo van glibberpaadjes, gaan we via een rood gravelpad in de richting van de molen, tenminste wat ervan over is, om vervolgens achterlangs bij de 'de Develruiters' weer op de Molenwei terug te keren. De koude maant ons tot spoed. Hoewel ik besef dat we eigenlijk te snel gaan voor mijn oude lijf, blijf ook ik volhouden. Binnen afzienbare tijd belanden we dan ook op de Develweg. Hier krijgen we de wind van voren en voelen we de winterkou nog heviger dan voorheen. We lopen rechttoe, rechtaan, langs de spoorlijn, waar de wagons met knerpende remmen tot treinen worden gevormd. En bij de Groenesteeg, denk ik terug aan vroeger, toen hier nog een spoorwegovergang was en je van hier naar de Langeweg kon komen. Alida heeft die gedachten niet. Zij heeft het nooit anders gekend dan het nu is. Ook de Kijfhoek gaan we zonder spijt voorbij, want nu geldt, hoe rechter, hoe eerder. Want het is nu echt snijdend koud. En ook de vermoeidheid is goed voelbaar. We willen naar huis, naar de warmte. Uiteindelijk komen we in de beschutting van de Molenvliet en de laatste drie kilometers die ons nog resten leggen we in topsnelheid af. Zonder ergens nog op te kijken, behalve bij de Pietermankerk, stevenen we op huis aan, waar we om klokslag twaalf uur voor de deur staan om binnen gelaten te worden. Vermoeid, maar voldaan over de prestatie, want er staan veertien kilometers op de teller, val ik op de bank neer. De tocht is volbracht. Quirinus. |