Bij aankomst in het IJsclubgebouw te 's Gravendeel, intussen een soort thuis geworden, word ik begroet alsof ik een verloren zoon ben. Het duurt dan ook even eer ik ingeschreven ben en weer buiten sta om aan mijn wandeling te beginnen. Heine is er ook dit keer niet bij. Hij kampt nog steeds met een vreemde ziekte, waar de artsen geen raad mee weten. Maar alleen zal ook wel lukken en ik hoef met niets of niemand rekening te houden. Ik loop rechtsaf in de richting van de Kildijk en beklim de opgeknapte trap. In vroeger jaren was het een ware beproeving om boven te komen. Enkele dames staan te dubben over wel of niet naar boven gaan. Zij weten net zo goed als ik dat het daar een smerig zooitje is, maar het uitzicht over de Dordtse Kil weegt er daarentegen ruimschoots tegenop. Vooral op dit moment met de laagstaande zon die in de tanks van mijn vroegere werkgever weerkaatst. En ook het zicht op de langsvarende schepen op weg naar een voor ons vreemde bestemming. Ik ben zo in de ban van dit uitzicht dat ik vergeet waar ik loop en een flinke slipper maak, die mij doet wankelen. De dames voor mij gaan de volgende trap af weer naar beneden en zetten hun weg onderaan de dijk voort. Het is heerlijk wandelweer, weinig of geen wind en een in vlagen tussen de wolken door schijnend winterzonnetje. Ook de temperatuur is winters en ik begin er al gauw spijt van te krijgen dat ik geen handschoenen heb aangetrokken. Maar gedane zaken nemen geen keer en de wandeling door de oude binnenstad maakt veel goed. Ik probeer nog wel om de mouwen van mijn jas over mijn handen heen te trekken, maar dat lukt maar gedeeltelijk, want elke keer als ik een foto wil maken, schuiven de mouwen weer terug in hun oude positie. De ver zichtbare pijlen wijzen mij de weg naar buiten de stad. De straatnamen herinneren mij aan de Vierdaagsen die ik hier in voorgaande jaren gelopen heb. Destijds werd Mels menigmaal vervloekt om de haast eindeloos rechte wegen die het parkoers vormde. Maar dat is verleden tijd. Nu is het realteit dat na de kale Strijenseweg, de Boendersweg volgt. Dit is de eerste van een hele reeks polderwegen die volgen. De suikerbietenoogst is min of meer ten einde en dat is hier goed te zien, want heel wat van de vette Hoekse klei is terecht gekomen op het asfalt. De vele regenbuien van de laatste tijd hebben daar een heerlijk vies zooitje van gemaakt. Vooral als er een auto langs komt is het oppassen geblazen, maar aan spetters ontkom je niet. Op de 1e Kruisweg is het stil en hoor ik de vogels krijsen die zich tegoed doen aan de wormen die boven zijn gekomen bij het ploegen. Ik hoor in de verte een schaap blaten. Heerlijk zulk polderleven. Maar jammer genoeg wordt het poldergeluid overstemd door een overvliegend stalen monster. En een langsrazende trein op de HSL-lijn gaat daar in geluid weer overheen. Dus geen rust voor degenen die hier wonen en werken. Voor mij is het slechts tijdelijk, hoewel het thuis niet veel beter zal zijn. De Langendam, met zijn boerderijen ver teruggetrokken het land in, brengt iets van de rust terug. Voor en achter mij zijn geen wandelaars te bekennen. Het lijkt erop dat ik alleen op de wereld ben. Natuurlijk is dat niet zo. De overige wandelaars zullen voor een andere route gekozen hebben. Wat mij opvalt is dat er nergens een gelegenheid is om even te gaan zitten, want ik begin moe te worden. De leeftijd en mijn gezondheidstoestand beginnen hun tol te eisen. Voor mijn gevoel ben ik al over de helft. En dan hoor ik achter mij stemmen en zie ik een groepje wandelaars dat bezig is om mij in te halen. Ik ben nou eenmaal niet zo'n vluggerd. Door één der dames word ik herkend en na een poosje herken ik haar ook. Ruim drie jaren geleden hebben we elkaar ontmoet tijdens een cruise naar de Noorse Fjorden. Een heerlijk gesprek volgt terwijl we afslaan naar de Mookhoek. Met allerlei beloften over elkaar eens te bezoeken, nemen we op de hoek met de Platte Schenkel afscheid van elkaar en vervolgen we ieder onze eigen routes. Nog vol van deze onverwachte ontmoeting loop ik met versnelde pas om op het Lage Dijkje bij de Boerderij Boetiek even op een bank neer te zijgen. Ik heb er voor even genoeg van, maar na enkele minuten sta ik toch weer op. Het is ondanks het zonnetje niet de lekkerste temperatuur om buiten te zitten. En het einde nadert, dus het moet kunnen. Veel oog voor mijn omgeving heb ik niet meer. De Noorse Fjorden met zijn aanlegplaatsen voor ons schip komen mij weer voor de geest. Het mooie weer en het passeren van de Noordkaap, de middernachtzon en de verwennerij aan boord, het is allemaal een heerlijk gebeuren geweest. En de sponsorloop over dek voor de kankerbestrijding kan ik mij nog heel goed herinneren. Op 80-jarige leeftijd liep ik nog met de besten mee. Nu is het dus iets minder, maar ik ben er nog wel en loop inmiddels op de Kilweg. Op een afzienbare afstand zie ik de Watertoren. Nu nog even linksaf en een paar honderd meter Schenkeltje om bij het IJsclubgebouw te geraken, waar ik mij een glas thee beloofd heb. Het is amper elf uur als ik daar binnenstap. Quirinus |