Zo maar een berichtje in het plaatselijke krantje over een wandeling van ongeveer anderhalf uur met uitleg over het Waalbos doet mij besluiten om er eens op af te gaan. Informatie over mogelijke wandelpaden in de omgeving is altijd welkom, want er staat weer een wandeltocht van de SOP op stapel en daar heb ik nog geen route voor vastgelegd. Totnogtoe heeft mijn gezondheid en het kwakkelende weer mij ervan weerhouden er iets aan te doen. Alida heeft er ook wel zin in, dus op zaterdagochtend rijden we de paar kilometers naar Rijsoord en op de parkeerplaats aldaar schrijven we in. Het gaat er gemoedelijk aan toe, maar het aanbod van koffie of thee slaan we toch maar af. Van lieverlee verzamelt zich een bont gezelschap van jong tot oud en als ook de Midwinterhoornblazers zich gemeld hebben, gaan we op pad. Onze gids, de naam ben ik vergeten, gaat voorop. Vol verwachting lopen we achter haar aan. Allereerst moeten we een modderpoel overwinnen, maar met wat zigzagsprongen en doodsverachting komen we er alleen met wat spatjes van af. Van een bos, zoals wij het ons voorgesteld hadden, is niets te merken. Voor ons uit ontwaren we een grote open vlakte waar een koude wind ons doet sidderen. Gelukkig zijn zij die handschoenen en shawls bij zich hebben. Ik moet het met opgezette kraag en handen diep in de zakken doen. Af en toe wordt er halt gehouden en wordt er uitleg gegeven over wat zich in de omgeving ophoudt aan vogels en kruipend gedierte. Door de stijve bries gaat een groot deel van de informatie verloren en ik ben steeds blij als de wandeling voortgezet wordt. De plaatselijke ijsbaan wordt ook nog even bij naam genoemd. Het open water dat nu getoond wordt, doet niet aan schaatsen denken, doch enkele heren in mijn omgeving raken in extase bij het zien van de plas. Ik hoor hen zeggen dat zij hier in vroegere strenge winters volop van het ijs genoten hebben. De zestiger en zeventiger jaren worden veelvuldig genoemd. Ik laat ze maar, doch in gedachten ben ik bij 1942 in Amserdam, waar in mei de sneeuw nog in de straten opgehoopt ligt. Onze vrouwelijke gids schijnt geen kou te voelen. Slechts een blos op haar wangen verraadt dat ook zij door de wind aangeraakt is. Alida loopt meest zwijgend aan mijn zijde en denkt er het hare van. Toch zie ik mogelijkheden voor mijn wandeltocht vanuit Zwijndrecht in september volgend jaar. Ik neem aan dat de natuur na de winter weer opbloeit en de omgeving meer kleur zal geven. Wat nu grauwbruin verdord is, zal dan groen zijn. En de schuchtere boompjes zullen iets in hoogte zijn toegenomen. Ik neem mij voor om in het voorjaar de boel nog eens te bekijken en of ik dan net zo enthousiast kan worden als onze gids nu is. Vol vuur vertelt zij over de wensen die zij bij de beheerder op tafel heeft gelegd. Ook over de kansen die het aanstaande bos aan de natuur biedt. Zelfs over een nietige worm kan zij met warmte vertellen. De Midwinterhoornblazers laten zich vooralsnog niet horen. Moeten zij, vijf man in totaal, eerst warm draaien, of is het de wind die het geluid doet verwaaien? Ik weet het niet, maar heb er zo mijn eigen gedachten over. Eindelijk, bijna op het eind van onze tocht, ik heb de tent met de gluhwein al in het vizier, staan ze ons op te wachten. Geheel in costuum en uitgedost met witte klompen staan ze met de kolossale hoorns in de aanslag om af en toe een riedeltje te laten horen. Bij de tent aangekomen, warmen we ons enigszins aan de wakkerende vlammen van een vuurkorf, maar als de rook in ons gezicht wordt geblazen, bedanken we onze gids en nemen met een handzwaai afscheid van de overigen, zoeken de auto op en gaan naar huis. Quirinus. |