Na veel wikken en wegen en met twijfel in mijn lijf ga ik op zaterdagmorgen in mijn eentje naar Maasdam om daar een tochtje te gaan lopen. Gisteren was het de eerste dag zonder hoesten, maar erg fit voel ik mij nog niet. Desalniettemin wil ik het met tien kilometer proberen. Heine, anders mijn maatje in deze contreien, heeft ergens een feestdag, maar Theo zegt bij mij te blijven om mij te ondersteunen, mocht het nodig zijn. Om negen uur worden de routebeschrijvingen uitgedeeld en gaan we de enge trap af en aan de route beginnen. Duizend keer is misschien enigszins overdreven, maar vaak ben ik al vanuit Maasdam gestart of ben ik doorheen gelopen. Niettemin ga ik vol verwachting de anderen achterna. Het weer lijkt, ondanks de negatieve berichten in de media, goed. Het is weliswaar bewolkt, maar droog. Toch houd ik het regenjasje nog maar aan, want je kunt nooit weten, nietwaar? We volgen de aangegeven route en gaan via de bekende voetpaden in de richting van Puttershoek. Vele wandelaars weten ons in te halen, want overhaasten wil ik mij niet. Netjes ga ik aan de kant om hen te laten passeren. Hetgeen dankbaar wordt geaccepteerd. Hoewel Theo netjes achter mij gaat lopen en dus mij het tempo laat bepalen, voel ik mij toch enigszins opgejaagd. Al gauw slaat dan ook de vermoeidheid toe. Als er tegen een brug op gelopen wordt of een klimmetje naar een dijk genomen moet worden, voel ik mijn borstkas bonzen en mijn adem hoor ik piepen. Af en toe neem ik dan ook een rustpauze door tegen een container of ander obstakel te leunen. Uiteindelijk komen we uit bij het haventje van Puttershoek en ik zie de bekende beelden van mijn wandeltocht, 'Mooi Zwijndrecht', van nog geen maand geleden weer voor mij. Destijds werden mijn wandelgasten hier overgezet naar de andere kant van de rivier. Nu ligt de 'Putter' werkeloos in de haven en wij lopen er voorbij in de richting van de Suikerfabriek. In vroeger jaren was deze fabriek bepalend voor deze streek. Nu zijn het alleen de opslagtanks nog die overeind staan, de rest is tegen de vlakte gegaan, gesloopt. Ook Kees uit Werkendam haalt ons in en al voorbijgaand maken we een praatje over onze gezondheid en beiden zijn we het erover eens dat de ouderdom met gebreken komt en niet altijd gemakkelijk is. Meerdere wandelaars, bekenden uit mijn wandelverleden, houden even in als ze ons passeren. Grote prestaties uit die glorietijd worden even aangehaald en we kunnen lachen om het gestuntel dat ik nu aan de dag leg. Het zonnetje kan er ook om lachen als ze zo nu en dan van achter de wolken vandaan komt. Ik loop steeds meer voorover en wijs met mijn neus naar de grond. En aan de Blaaksedijk lijkt geen einde te komen. Maar dat is maar schijn, want de wapperende vlaggen van de Dordtse Vierdaagse komen gestaag dichterbij en rond de klok van half elf schuifel ik de tent binnen en zijg op de bank neer. In bruinebonensoep heb ik nog geen trek, eerst een bekertje thee om op verhaal te komen, want deze zeven kilometers hebben mij meer aangegrepen dan ik voor mogelijk had gehouden. Ik zit in de buurt van Co, voorheen één der meest bekende wandelaars in de Lage Landen, nu aan het aftakelen tot de gewone middenklasse. Danyel komt nog even vragen hoe het met mij gaat, maar veel tijd om te antwoorden heb ik niet, want Theo staat reeds te wachten om de tocht te vervolgen. Er zijn nog een kleine vier kilometer te gaan en dat moet lukken. Frans, van de organisatie, drukt mij op het hart dat ik hem kan bellen, mocht het niet gaan. Hij ziet ook wel dat ik niet in zo'n goed velletje steek. En ik ben ervan overtuigd dat het moet kunnen. Waar ik niet op gerekend heb, is dat de route grotendeels langs de drukke N217 loopt met veel lawaai van ronkende auto's. Niet bepaald gezellig wandelen. Och, het is maar een kort stukje, maar voor iemand die het voetje voor voetje moet doen een lijdensweg. En terwijl we daar voortsukkelen, Theo blijft trouw aan mijn zijde, gaat het ook nog regenen. Een felle, weliswaar korte, bui. Tegen wind. Ik trek de capuchon over mijn hoofd en zet mijn verstand op nul. Theo spreekt mij moed in, dat probeert hij althans, maar het is tegen dovemansoren gezegd. Ik heb maar één gedachte en dat is: hoe ver nog? We slaan de Sportlaan in en raken het verkeerslawaai kwijt. Even duik ik het bushokje in, maar ik zit nog nauwelijks of ik kom weer overeind, want nu ben ik er bijna. Beneden aan de trap, die voor veel wandelaars een kwelling is, blijf ik ook nog even hangen. Ik verman mij en ga tree na tree naar boven om daar een zucht van verlichting te slaken. Ik heb het gered. De rest is niet belangrijk meer. Quirinus. |