Het kriebelt in mij en dan moet ik er even op uit. De buitenlucht opsnuiven, de wind voelen en de benen strekken. Het weer ziet er niet echt vrolijk uit, maar met een regenjasje en een paraplu moet het kunnen. De klok heeft amper acht uur geslagen als ik de deur uitga. Tot aan de hoek word ik uitgezwaaid. Nu zit ik niet meer in de weg en heeft de vrouw de handen vrij om de stofzuiger voor de dag te halen. Ik ben nog geen tweehonderd meter van huis of de eerste bui breekt los. De paraplu wordt ontvouwd, maar dan is het ook alweer over. Een plaagstootje van het weer. En even verderop gebeurt het nog een keer, maar nu blijft het iets langer namiezeren. Onder het viaduct net vóór het station staan de mannen van Drechtwerkgroen te schuilen. Ik sluit mij bij hen aan en begin een praatje. Kort geleden heb ik hen ook al gesproken en de meeste van hen herkennen in mij de vader van Heintje, zoals zij Heine noemen. Inmiddels is het weer droog geworden en ik wijs hen daarop, waarop zij antwoorden dat zij dat ook weten. Zij hebben werkoverleg hier. Veel voetgangers haasten zich naar het station om de trein naar school of werk te halen. Ik loop met ferme pas voorbij en tot tweemaal toe krijg ik een denkbeeldige pluim toegeworpen voor mijn sportieve gedrag. Ook op de Onderdijkserijweg is er een dame die mij prijst om met de te verwachten regen op pad te gaan. Het is in deze omgeving veel rustiger. Enkele bouwvakkers aan het werk en sjouwend met materialen. En natuurlijk de op dit uur de gebruikelijke honduitlaters. Ik ben hier al heel lang niet geweest, maar zo te zien is er niet veel veranderd. De stoeptegels liggen nog steeds ongelijk en het onkruid wordt geen strobreed in de weg gelegd. En eenmaal voorbij de Rotterdamseweg is er nog minder te doen. Quasi onschuldig schiet ik zo'n dame, gekleed in ochtendjas over de nachtkleding, aan en vraag haar hoe ik hier verder kan gaan. Zij trekt de ochtendjas iets vaster om haar lijf en zegt dat ik zo ver door kan lopen als ik wil en uiteindelijk bij de Alblasserdamse brug uitkom. Het is niet mijn bedoeling om zo ver te gaan en ik dank haar dan ook hartelijk voor haar informatie en vervolg mijn weg. Het is een lange weg en veel is er dan ook niet te beleven. Even denk ik er nog over om de trap van de uitkijktoren te beklimmen, maar als ik ervoor sta, zie ik er toch maar vanaf. Een andere keer als de zon schijnt en ik in gezelschap ben om mijn indrukken mee te delen. Nabij het Perenlaantje is het een man, die er met de hond op uit gestuurd is, die ik aanspreek. Wat extra informatie kan geen kwaad. Over twee weken komen we hier langs met mijn SOP-tocht en heb ik een wagenrust gepland. Ik vraag of hij hier bekend is, waarop hij antwoordt dat hij hier vlakbij woont en de omgeving op zijn duimpje kent. Ik leg hem uit wat mijn bedoeling is en of daar bezwaren tegen te verwachten zijn. Hij zou, volgens zijn zeggen, niet weten wat erop tegen zou zijn. Hij juicht onze sportiviteit juist toe. Zolang we zelf de rommel maar opruimen. Gerustgesteld dank ik ook deze man en besluit tegelijkertijd om via het Perenlaantje naar de Vrouwgelenweg te gaan en daar te beslissen of ik linksaf of rechtsaf zal gaan. Bij het huis dat vlakbij de toegang tot het Perenlaantje ligt, bel ik aan, maar er wordt niet open gedaan. Ik had gehoopt op een uitnodiging om even te gaan zitten om wat te kunnen drinken. Maar helaas, noodgedwongen moet ik verder. Twee, zich een beetje verdacht uitziende mannen, lopen met grote tassen in hun hand al speurend het weiland in. Mogelijk zijn zij op zoek naar fruit in de vorm van peren en walnoten. Hoewel ik hen nog aanroep, lopen zij gewoon door. Misschien verstaan ze mij niet en komen ze van het asielzoekerscentrum in de buurt. Ik ga verder en bij de Vrouwgelenweg ga ik naar links. Deze weg tussen de tuinderijen was in vroeger jaren vaak een onderdeel van onze fietstochtjes. Nu zijn de tuinderijen niet meer. Ervoor in de plaats grote huizen met auto's uit de duurdere klasse voor de de deur. Op een bouwelement ga ik zitten en drink ik mijn drankje en net als ik wegloop, komt een ouder echtpaar mij tegemoet. Op mijn vraag of zij hier wonen, komt het verhaal los. Vooral de vrouw is aan het woord. Zij wonen iets verderop en komen oorspronkelijk uit Zwijndrecht. Dit keer, ongewild, verschaffen ze mij heel wat informatie. Niet alleen over de buurt en zijn bewoners, maar ook over inkomen en andere zaken. Ik moet moeite doen om het gesprek af te breken en verder te gaan met mijn tocht. Een man, waarin ik de wandelaar herken, is mijn redding. Ik zeg dat ik met hem verder wil optrekken. Hartelijk, als van vrienden, nemen we afscheid. En terwijl ik met deze uit nood geboren gezel voortstap, komen we in gesprek. Natuurlijk gaat het over het wandelen en hoe goed het voor lichaam en geest is. Hij vertelt dat hij zijn 83-jarige vader met geen stok de deur uit kan krijgen, terwijl hijzelf haast iedere dag een rondje maakt. Ik leef met hem mee, maar bij het Noordpark gaan we ieder onze eigen weg. Dit keer buig ik af bij de Rotterdamseweg en stop ik om op de kerkstoep gezeten weer even te rusten. Een vaste route heb ik niet en bij elke hoek beslis ik of ik af zal slaan of rechtdoor zal gaan. Uiteindelijk kom ik waar ik wezen moet, thuis. Quirinus. |