Door bijzondere omstandigheden was Alida in aanraking gekomen met de Landtong van Rozenburg en erdoor gecharmeerd geraakt. Zij stelde mij voor om er ook eens heen te gaan en de charme van dit voormalige eiland te ondergaan. Vooral de natuurlijke ontwikkeling van deze streek temidden van de petrochemische industrie en drukke zeehavens boeide haar. Wij spraken af om er 's morgens vroeg naartoe te rijden, zodat we de te verwachten hitte van de dag zouden ontlopen. Om zeven uur vertrokken we van huis en door het drukke verkeer enigszins opgehouden was het bijna kwart vóór acht eer we de auto konden parkeren nabij de westpunt van de strook met zicht op het Scheur. Het was wat frisjes in onze katoentjes, maar dat zou spoedig veranderen, want de zon klom in een wolkenloze hemel rap naar zijn hoogtepunt. Voor mij als oud-zeeman keek ik mijn ogen uit. Want al was er in de laatste vijf en twintig jaar veel veranderd, het meeste zag er nog net zo uit als in de jaren dat ik nog voer. Maar Alida was gekomen om te wandelen en veel tijd om rond te kijken, gunde zij mij niet. Zij stelde met enige drang voor, gezien het vroege uur, om aan deze zijde van de landtong een rondje te lopen en later naar het informatiecentrum te gaan voor verdere plannen. We troffen het dat een schip binnenliep en via het Scheur het Calandkanaal invoer. Wij trokken oostwaarts en liepen gelijk op met het schip, maar met de zon in het gezicht, zagen we niet veel van de omgeving. Bij de eerstvolgende gelegenheid sloegen we dan ook af naar de andere kant van het eiland om terug te keren naar het punt waar we begonnen waren. Een klein rondje dus, ongeveer twee kilometer. We stapten in en reden naar het informatiecentrum in de hoop daar de nodige informatie te ontvangen voor een verder verblijf in dit gebied. Helaas was het niet wat wij verwachtten, maar slechts een klein advies om de route door het Calandbos te gaan en via het pad langs de Rotterdamse Waterweg terug te komen. Verder was zij zelf ook nog niet geweest. Aldus gingen we op pad het donkere bos in. Algauw zagen we het eerste rund op onze route. Met haar scherpuitstekende hoorns keek ze ons met donkere blik in de ogen aan. Het was alsof zij zeggen wou: “Gaan jullie of moet ik wijken?” Gelukkig koos zij voor het laatste en kregen wij vrij baan. Onderaan het duin in het dichte struikgewas ontdekten we nog meer van deze runderen, meest kalveren. Ik vroeg mij af wat deze beesten moesten eten, want gras was in de verste omtrek niet te bekennen. Alles was door de droogte verdord en zelfs de bramenstruiken waren voor de hitte bezweken. Een fazantenhaan vloog met veel gekrijs en vleugelgeklap op uit het struikgewas en enkele konijntjes huppelden voor ons uit om dan te verdwijnen tussen de wilde bloemen. Ja, bloemen waren er genoeg. Van velen wist ik van het bestaan niet af, laat staan dat ik er een naam voor wist. En overal langs ons pad groeiden planten die verdacht veel op papaverbollen leken. Van de konikpaarden, waarnaar op borden gewezen wordt, zien we er geen. Of zij houden zich schuil voor ons of zij zijn op vakantie in Polen. Maar aan alles komt een end en dus ook aan ons pad door het Calandbos. In plaats van terug te gaan kiezen we ervoor om over het pad langs de Waterweg naar het westen met als doel de markante Maeslantkering, die ons voor overstromingen moet behoeden in tijden van extreem hoogwater door storm en springvloed. Al lopend zoek ik bekende punten aan de overzijde van het water, waaronder het mooie Maassluis met het kantoor van Dirkzwager en de kerktoren. Een loze visser gooide zijn hengel uit in het stille water achter een strekdam in de hoop een visje te verschalken. Ik vroeg hem, waarop hij viste en ik krijg een heel verhaal over de zeebaars waarop hij buit maakt. Enigszins verlekkerd reageer ik op zijn verhaal, want zeebaars trekt mij ook wel aan. Hij trekt een verongelijkt gezicht als hij verder vertelt dat het verboden is om zeebaars mee naar huis te nemen. Vangen mag nog wel, maar dan moet de vis teruggegooid worden in het water. We troffen het slecht wat de scheepvaart betrof. Slecht een enkel scheepje bevoer het grote water, waar Rotterdam prat gaat op zijn status van drukstbevaren haven van de wereld en dat er elke acht minuten een schip in- of uitvaart. De bekende Rotterdamse grootspraak of een slechte dag? Intussen vordert de dag en wordt het allengs warmer. Maar aan terugkeren denken we nog niet. De Maeslantkering glinstert in de zon en daar willen we heen. Eindelijk, het is al half tien als we oog in oog staan met dit werk van allure. Gelukkig is het nog niet nodig geweest om de waterkering te sluiten, maar het geeft toch een gerust gevoel om te weten dat-ie er is. Bij de Maeslantkering nemen we een pauze alvorens we teruggaan. We besluiten om langs het Calandkanaal terug te keren. Daar liggen tenminste nog schepen in afwachting van laad- of losplaats, kleine reparaties of andere omstandigheden. Aan de overkant nog wat schepen aangesloten op laad- of losarmen van de diverse installaties. Bedrijvigheid is er genoeg, maar niet varend. Op een gegeven moment houdt de weg aan deze kant op en moeten we oversteken naar de andere zijde om langs de Waterweg hetzelfde pad te nemen, waarlangs we gekomen zijn. Het wordt nu echt warm. Vooral Alida heeft er last van. Het zweet parelt op haar gezicht, maar klagen doet zij niet. Zij draagt haar lot en stapt geduldig naast mij voort tot we langs de trap omhoog kunnen gaan naar het informatiecentrum, waar de auto staat te wachten om ons naar huis te brengen. Hiermee is een memorabele dag ten einde gekomen. Quirinus. |