Met Heine gaan we vandaag naar Werkendam voor een SOP-tocht van Bert Faro. De stormen zijn voor het moment wel aardig geluwd, maar de sporen zullen zij in de vorm van blubber in de uiterwaarden langs de rivier achtergelaten hebben. Dus daar zie ik dus tegenop. Maar aan alles is een mouw aan te passen en als het zo ver is, lost zicht dat wel op. Werkendam, net over de Merwedebrug nabij Gorinchem is toch nog min of meer een thuiswedstrijd en via de snelwegen gemakkelijk te bereiken. Zonder verkeershinder of andere tegenslagen zijn we dan ook rijkelijk vroeg in de kantine van de Kozakken Boys. Terwijl Heine een beetje in de rondte loopt de dwalen, ga ik de verschillende vrienden, waaronder mijn Olijfje, langs voor een begroeting en een praatje. Zo vliegt de tijd voorbij en is ongemerkt het tijdstip van vertrek aangebroken. Bert is stipt en houdt niet van dralen. Resoluut staat hij op en kondigt door middel van een soort van kreet aan dat de wandelaars, 66 in getal, hem naar buiten dienen te volgen. Buiten gekomen, krijgen we nog een korte uitleg over wat er ons vandaag te wachten staat om meteen erna de pas erin te zetten. Al gauw volgen er enkele trappen, die mij na de beklimming naar adem doen snakken. Ik vraag mij af of ik wel voldoende op verhaal gekomen ben na de tocht in Steenbergen of dat er mogelijk achter de kortademigheid meer schuilt. Veel tijd om erover na te denken wordt mij niet gelaten, want Bert heeft ons niets van de schoonheid dezer streek onthouden. Het heeft meer weg van een toeristische rondleiding. Het is alleen jammer dat we nergens lang bij stil kunnen staan. Het SOP-reglement schrijft voor dat we min of meer met 5,5 km/uur ons dienen te verplaatsen. Dit tempo is voor mij met mijn oude lijf niet lang vol te houden. Zodoende zak ik steeds verder af in de groep en na een poosje hang ik in de staart. Maar eer het zo ver is, zijn we al verscheidene bunkers van de Hollandse Waterlinie gepasseerd en hebben de diverse molens reeds onze aandacht gevraagd. Het is dat we in Brabant lopen, anders zou je kunnen spreken van een echt Hollands landschap. Op een gegeven moment zien onze kopmannen in dat we met het huidige tempo wel erg vroeg op de lunchplek in Woudrichem aan zullen komen, dus houden zij iets in en kan ik mij ook weer bij de groep aansluiten en krijg ik zelfs de gelegenheid om enkele foto's te schieten om thuis nog eens na te genieten. Woudrichem is een stadje met een Middeleeuws karakter en doet mij denken aan mijn geboorteplaats, Monnickendam. Leuke smalle straatjes en huizen in de bouwstijl van honderden jaren geleden. Ondanks het ingehouden tempo komen we reeds om kwart vóór twaalf in 't Rondeel aan en heb ik het geluk zitplaats te vinden op een zacht verende bank om te genieten van de thee die Heine galant voor mij heeft aangedragen. Op zo'n moment is wandelen op z'n minst aan te bevelen voor een ieder die bewegen net iets teveel van het goede vindt. Een half uur later vindt Bert dat we genoeg gezeten hebben, geeft hij het sein van het aanstaande vertrek om vrijwel meteen erna ons voor te gaan naar de uitgang. En weer is er een trap die mij het ademen beneemt. Een bank bij de Gevangenenpoort, mij aangewezen door Cees, biedt mij soelaas. En terwijl de groep door het oude centrum, mij niet onbekend, dwaalt, kom ik enigszins tot rust op de bank. Met enkele inwoners, die het vreemd vinden dat een man met een oranje petje daar zit, maak ik een praatje en stel hen gerust. Er steekt in mij geen kwaad. Na het rondje Woudrichem sluit ik mij weer aan, maar moet inzien dat ik dit tempo niet kan volhouden. Ik geef aan dat ik het moeilijk heb en daar waar de groep afdaalt naar de uiterwaarden, blijf ik op de dijk in mijn eigen tempo verder gaan. Wim blijft bij mij mochten er onverhoopt andere maatregelen genomen moeten worden. Weliswaar niet kuierend, maar wel rustiger aan lopen we met z'n tweetjes netjes rechts van de rijweg in de richting van de te verwachten wagenrust. De mensen kijken ons mogelijk ietewat verbaasd aan, maar daar hebben we maling aan. We groeten de voorbijgangers netjes, zoals we dat van huis uit meegekregen hebben. Ik stel enkele dames, die ons enigszins verschrikt aankijken, gerust en vertel hen wat we aan het doen zijn. Niet letterlijk, maar ik zie dat zij in gedachten met hun wijsvingers naar het voorhoofd wijzen. Zij doen maar, wij gaan verder en zien in de verte enkele oranje hoesjes, die aangeven dat de groep uit het oerwoud weer in bewoond gebied komt. En inderdaad, even verder dalen we de dijk af naar de parkeerplaats van de jachthaven van Sleeuwijk. Hier worden we verenigd met de overige 64 deelnemers. Jeanet zorgt voor een versnapering in de vorm van koeken en wat te drinken. In een voor mij gereed gezette stoel overweeg ik wat ik verder moet doen. In mijn hart heb ik dan al besloten om in de auto van Jeanet verder te gaan en in de kantine de terugkomst van de anderen af te wachten. Tussen de heen en weer lopende wandelaars door zie ik recht tegenover mij mijn Olijfje zitten. Tot meer dan een korte knik en een kleine handzwaai komen we niet, want Bert wil naar huis en maant tot spoed. Er wachten de lopers nog zeven wandelkilometers. En ik rijdt genoegzaam naast Jeanet zittend naar de kantine van de Kozakken Boys. Na een uur wachten zijn ook mijn vrienden gearriveerd en daar Heine zo spoedig mogelijk naar huis wil, neem ik afscheid van deze en gene en na een welgemeend 'tot ziens' lopen we naar de parkeerplaats, stappen in en rijden zonder oponthoud naar huis. Heine heeft volgens eigen zeggen 'lekker gelopen' en ik ben over deze dag ook niet ontevreden. Quirinus |