Als ik zo naar buiten kijk, hebben we het gisteren toch goed getroffen bij de Omloop van Goeree. Samen met Heine zijn we gestart op de 30 km-tocht. Weliswaar een gokje in verband met mijn zwakke rug, maar wie niet waagt, die niet wint. Net zoals in de beginjaren van deze Omloop, zoals de tocht in de volksmond wordt genoemd, is het bij het inschrijven nog steeds een rommeltje. Alles loopt door elkaar en iedereen doet alles en er is veel te weinig ruimte om al de noodzakelijke handelingen te verrichten. Maar goed, het lukt en we houden nog een beetje tijd over om onze vrienden te begroeten alvorens het startschot zal klinken. Op de seconde af, precies negen uur zet de meute zich in beweging. Ze gaan er vandoor alsof het een snelheidswedstrijd betreft. Ik heb iets meer tijd nodig om op gang te komen en roep dan ook Heine tot de orde om op mij te wachten. In de steek gelaten sjokken we achter de groep aan die in een mum van tijd uit zicht is verdwenen. Enkele winkelmeisjes, de reclameborden buiten zettend, kijken ons verbaasd aan en hun monden vallen open als ik hen vraag of de wandelaars hier langs zijn gekomen. Ja, weet ik veel, de route kan toch veranderd zijn en pijlen hebben we nog niet gezien. Gelukkig liggen we goed op koers en even verderop zien we dan ook het bord met merk van de omloop en de pijl die de richting aanwijst. Hier, buiten de bebouwde kom, voelen we ook de wind die ons min of meer recht in het gezicht blaast. Wolken, grijs en wit van kleur, afgewisseld met blauwe plekken sieren de hemel. Iets van dreiging valt er niet in te ontdekken. Toch schudt Heine zorgelijk zijn hoofd en bevestigt mij meerdere malen dat hij diverse poncho's bij zich heeft gestoken voor het geval dat. Hoewel we in Middelharnis zijn gestart, passeren we nu de gemeentegrens van Sommelsdijk. Heel in de verte zien we de wandelaars, nu niet meer als groep, maar meer verspreid, lopen. Wij hebben de indruk dat we als staart fungeren. Wat opvalt is dat er behalve de lopers geen levende ziel te bekennen valt. Heeft de organisatie bewust voor een route gekozen die door het publiek wordt gemeden of zijn de eilanders uitslapers die thuis nog in hun pyama's rondhangen en maling hebben aan hetgeen er om hen heen gebeurt. Heine is geen prater en ik weet mijn kwebbel aardig te roeren en maak dan ook graag een babbel. Intussen passeren we Dirksland op afstand en zien we Nieuwe Tonge iets dichterbij, maar beiden gaan we niet in. Hier laat de organisatie een unieke kans liggen om hun eiland te promoten. Wij zien enkel grasland en grazende schapen. Leuk voor even, maar niet om er uren achtereen doorheen te lopen. Oh ja, hier en daar is er ook nog een nieuwsgierig paard of pony dat zijn hoofd onze kant op wendt. Het begint op een saaie boel te lijken en Heine vraagt mij telkens weer wanneer we bij de r ust zijn, waarop ik hem telkens het antwoord schuldig moet blijven. De laatste keer dat ik hier liep, had ik gezelschap van twee dames, moeder en dochter, die hun mondje goed konden roeren. Dat was toen andere koek. Eindelijk na ruim 12 km zien we enkele mensen met gele hesjes die een rustplaats aan het afbreken zijn. Wij zijn te laat en vissen achter het net. Maar gelukkig, zij strijken hun hand over het hart, zetten een stoel voor ons neer en bieden ons wat te drinken aan. Intussen gaan zij wel door met het inladen van het busje. Eigenlijk wil ik langer zitten, want uitgerust ben ik nog bij lange na niet, maar ik wil niet onbeleefd lijken en stap op. Op mijn vraag hoe ver het tot de volgende post is, krijg ik geen duidelijk antwoord. Het variëert van ongeveer vijf tot minstens zeven kilometer. Daar doen we het maar mee. Met Heine, die de opdracht van zijn moeder om bij Pa te blijven, haast letterlijk opvolgt door op voetlengte achter mij te lopen,heb ik problemen. Steeds ben ik bang dat hij mij op de hielen zal trappen, zoals al eens is gebeurd. Als ik hem zeg om afstand te houden, krijg ik als antwoord : “Ma heeft het zo gezegd.” En wat ik ook zeg, hij blijft als een Siamese tweelinghelft aan mij plakken. Erg vermoeiend, maar niet gezellig. Een flink stuk langs de buitendijk, of hoe dat ding ook heten mag, lopend voelen we de wind toenemen en ook de zonnekracht neemt met het uur toe. Het is ronduit warm te noemen en Heine doet zelfs zijn jasje uit. Ik heb niets uit te trekken, want ik ben in shirt vertrokken. En nog altijd geen mens om een praatje mee te maken. Slechts af en toe een stelletje op leeftijd of daaromtrent die op hun elektrische fietsen voorbij snorren. Zelfs een groet kan er nauwelijks af, want angstvallig houden zij beide handen aan het stuur in hun angst te vallen. Het begint er dan ook op te lijken dat de organisatie het expres zo uitgezocht heeft om ons de meest stille wegen te geven. Natuur is mooi, maar uren achter elkaar hetzelfde hoeft nu ook weer niet. Ook de tweede post is aan opbreken toe, maar met vriendelijkheid worden we verzorgd en krijgen we alles aangereikt. Ik heb niet veel te wensen. Ben teveel met een opkomende rugpijn bezig. Eigenlijk zou ik willen stoppen, maar ik wil het Heine niet aandoen. Zonder mij zal hij niet verder gaan. Na vertrek van hier wordt het steeds erger en ik begin scheef te hangen. Door de andere kant van de weg te kiezen, probeer ik nog tegenwicht te geven, maar veel helpt het niet. In Oude Tonge nemen we, zeer tegen de zin van Heine, uitgebreid de tijd om op krachten te komen, maar de rugpijn laat zich er niet door verdrijven. Zittend lijk ik een hele Piet en heb ik een grote mond, vooral pratend over oude tijden, de gloriejaren. Heine loert steeds vaker op zijn klokje en na een poos zwaait hij zijn arm met horloge zelfs voor mijn gezicht langs. Hij wil verder en is bang dat hij met etenstijd niet thuis zal zijn. Zelf heb ik niet zoveel benul van tijd, hoewel ik in gedachten met hem meereken of we de deadline van zeven uur zullen halen. Wat nu volgt is een ramp. Voor mij althans. We zijn de hoek nog niet om of ik voel het al. Dit wordt niks. En weer om geen roet in Heine's eten te gooien, sukkel ik door, maar als ik even verder een te koop staande bank zie, zijg ik erop neer. Even mijn ogen te kunnen sluiten, lijkt mij een zaligheid, maar Heine begint meteen al met 'we moeten verder, Pa' en er is geen ontkomen aan. Op het laatst haast strompelend gaan we verder. Elk paaltje benuttend om even tegenaan te leunen gaan we kilometer na kilometer verder. En het lijkt of de post in Stad aan het Haringvliet voor ons uit schuift. Ik blijf, hoewel met slagzij, op de been, maar een duizendtal meters vóór deze post is het over. Ik heb het gehad. Een bank voor een woonhuis is mijn uitkomst. Een vriendelijke vrouw waarschuwt de organisatie en wij wachten tot ze ons op komen halen. Mijn GPS wijst 25,7 km aan. Het is kwart vóór vier als we ermee ophouden. Vlak vóór de feesttent worden we afgezet en handelen we de administratieve zaakjes af. Hierna wachten we op Bram, een wandelmaat van formaat, die de 110 km binnen een uur zal volbrengen, om hem te feliciteren, waarna we naar huis gaan. We hebben het gehad met Middelharnis. Quirinus. |